“De diepgaande antropologische puzzel over de relatie tussen mensen met goden en geesten gaat over hoe mensen intens kunnen voelen dat onzichtbare wezens van groot belang zijn in hun leven – hoe de onzichtbare wereld dicht bij de mens komt en terugkijkt, levend.”

Tanya Luhrmann in How God Becomes Real

Op zoek naar een religieuze ervaring of bewijs dat God bestaat? Begin eerst maar eens met oefenen. Dit is een conclusie die je uit het nieuwe werk van de antropoloog Tanya Luhrmann zou kunnen trekken. De afgelopen paar maanden ben ik gefascineerd geraakt door haar meeslepende boek How God Becomes Real. Luhrmann’s scherpe blik op religie is zowel verfrissend als ontzettend verduidelijkend. Hierdoor kan zowel de religiewetenschapper als de gelovige veel uit dit boek halen, want Luhrmann doet recht aan beide perspectieven. Hierin is ze trouw aan de aanpak van de Leidse godsdienstfilosoof Han Adriaanse. Hij beweerde dat een buitenperspectief van de religiewetenschapper op religieuze beleving zo veel mogelijk te combineren moet zijn met het binnenperspectief van de gelovige. In deze blog ga ik in op een aantal belangrijke inzichten uit Luhrmann’s boek over religie en ‘het maken van goden’.

Geloven is hard werken

In het westen lijkt de rol van religie steeds minder belangrijk (zie ook onze blog over de afname van religie in het westen). Maar in de rest van de wereld is religie booming. Ook is het aannemelijk dat de meeste mensen in de geschiedenis hebben geloofd in het bestaan van geesten en goden. Hieruit zou je kunnen concluderen dat geloven in onzichtbare wezens vanzelfsprekend is; dat het voor de meeste mensen een gegeven is dat er onzichtbare wezens en krachten zijn die de wereld beïnvloeden en iets van ons willen. Het onderscheid tussen het natuurlijke en bovennatuurlijke speelt dan een kleine tot geen rol in het dagelijks leven van mensen. Zo schreef bijvoorbeeld de godsdienstfilosoof John Mbiti ooit: “waar de Afrikaan is, daar is religie.”

Maar Luhrmann zet hier vraagtekens bij. Is het wel zo vanzelfsprekend dat mensen in onzichtbare wezens geloven? En maken ze echt geen onderscheid tussen de echtheid van een onzichtbare God en die van bijvoorbeeld een steen? Is geloven echt zo makkelijk voor de gelovige? Volgens Luhrmann vraagt het juist enorm veel van een persoon om een levend geloof in een god in stand te houden: 

“De priester zegt, dit is mijn lichaam, maar het lijkt op een droge cracker. De preek blijft herhalen, mijn God kan alles, maar God heeft niks kunnen doen tegen mijn scheiding. En dus is geloven pittig – vooral als een onzichtbare ander van je hoort te houden, voor je hoort te zorgen, en je hoort te beschermen.”

How God Becomes Real, p. xiii.

Als jij als lezer zelf gelovig bent, dan is er een grote kans dat je dit herkent. Dit is namelijk ook niet iets waar religies geheimzinnig over doen. Sterker nog, in veel religies wordt juist benadrukt dat geloven moeilijk is, dat het zichtbare (bijvoorbeeld ‘de wereld’, ‘het kwaad’, ‘lust’) zal proberen om je bij het onzichtbare weg te houden. Zo blijft de dominee bijvoorbeeld herhalen dat het noodzakelijk is om te blijven bidden, om met anderen te praten over waar je tegenaan loopt, en om jezelf te omringen met religieuze ‘reminders’ die je helpen om een onzichtbare liefdevolle god weer echt te maken in jouw wereld.

Ook in de religiewetenschap zijn er sterke aanwijzingen dat geloven moeilijk is. Zo wijst Luhrmann naar verschillende studies geleid door de psycholoog Paul Harris. In zijn onderzoek kijkt Harris naar hoe kinderen verbeelding en vertrouwen gebruiken om te besluiten of iets waar is Een belangrijke conclusie uit zijn onderzoek is dat het geloven in het bestaan van goden en geesten niet vanzelfsprekend is voor kinderen. Het is iets wat bevestigd moet worden door religieuze ervaringen en handelingen die helpen om onzichtbare wezens als echt te ervaren. 

Er is een verschil tussen weten dat iets echt is en voelen dat iets echt is. 

Luhrmann benadrukt op meerdere plekken in het boek dat je er best wel van uit mag gaan dat mensen een onderscheid kunnen maken tussen de alledaagse wereld waar de afwas gedaan moet worden en de kinderen naar bed moeten en de wereld van spirituele wezens en bovennatuurlijke krachten. Men verwacht (vaak) niet dat beide werelden hetzelfde werken of dat ze op dezelfde manier echt zijn. Sterker nog, deze twee werelden samenbrengen is een van de grootste uitdagingen waar een gelovige mee te maken krijgt. Gelovigen moeten het bestaan van goden en geesten telkens weer voor de geest halen opdat ze weer als echt worden ervaren. Dit is vooral lastig als die onzichtbare wezens niet zo relevant lijken voor het alledaagse leven (geloof kan bergen verzetten maar de afwas moet je toch echt zelf doen).

Het is zeker mogelijk om in te geloven in het bestaan van iets wat niet direct te observeren is. Maar voor de gelovige is God niet alleen een theoretisch concept maar een wezen waar je een relatie mee kan aangaan in het hier en nu. Daarom benadrukt Luhrmann dat geloof dichter bij een gevoel komt dan bij een theoretisch weten. Dit gevoel is voor sommigen makkelijker om in stand te houden dan voor anderen. Zo heb je bijvoorbeeld mensen die met weinig tot geen moeite volledig in contact kunnen staan met de wereld om hen heen via hun zintuigen.

Dit fenomeen noemt Luhrmann samen met andere sociale wetenschappers ‘absorptie’. Onderzoek toont aan dat mensen die hoog scoren op ‘absorptie’ vaker religieuze ervaringen hebben dan anderen. Luhrmann vermoedt dat zij zelf ook hoog scoort op absorptie. Zo vertelt ze een fascinerend verhaal over een bovennatuurlijke ervaring die ze zelf heeft gehad tijdens een onderzoek naar moderne hekserij:

“Ik zat in de trein naar Londen toen ik voor het eerst een bovennatuurlijke kracht door me heen voelde scheuren. Ik was 23 en ik zat in mijn eerste jaar van mijn veldwerk voor antropologie… Terwijl het met schapen gestippelde landschap voorbij vloog las ik een boek geschreven door Gareth Knight, iemand die werd gezien als een deskundig en krachtig persoon in de gemeenschap van mensen die magie praktiseerden. De taal van het boek was pittig en abstract. Mijn gedachten dwaalden steeds af terwijl ik worstelde om te begrijpen waar hij het over had, iets wat ik erg graag wilde. De auteur schreef dat velen geprobeerd hebben om verschillende namen te geven aan de krachten die voortvloeien uit een hogere spirituele realiteit naar het voertuig van de getrainde geest. Terwijl ik mijn best deed om mij voor te stellen hoe het zou zijn om dit voertuig te zijn voelde ik een kracht in mijn aderen stromen – echt voelen, niet enkel verbeelden. Ik kreeg het heet. Ik werd volledig alert, meer wakker dan ik gewoonlijk ben, en ik voelde me zo levend. Het voelde alsof die kracht door me heen stroomde als water door een stortkoker. Ik wilde zingen. En toen kwamen er plotseling slierten van rook uit mijn rugtas waar ik mijn fietslampjes in had gedaan. Ik pakte de lampjes en maakte ze open. In een van de lampjes waren de batterijen aan het smelten.”

How God Becomes Real, p. 61

Je kunt oefenen om de kans op het hebben van een bovennatuurlijke ervaring te vergroten

Al heeft Luhrmann nooit een verklaring voor de batterijen kunnen vinden, denkt ze dat haar hoge score op absorptie de kans vergroot dat ze een bovennatuurlijke ervaring had. Maar niet iedereen kan dit even gemakkelijk natuurlijk. Luhrmann stelt voor dat deze mensen even intense spirituele ervaringen kunnen krijgen als mensen die hoog scoren op absorptie. Hoe? Door te oefenen. 

Om een relatie met onzichtbare wezens in stand te houden en echt te laten voelen is het noodzakelijk om ze keer op keer weer echt te maken desondanks onze alledaagse ervaringen. Volgens Luhrmann kan je dit oefenen. Zo is het in bepaalde religieuze tradities gewoonlijk om de geest te trainen om meer open te staan voor de spirituele wereld. Luhrmann ziet gebed ook als een vorm van het trainen van de geest. Ze ziet gebed als een ‘nadenken over denken’ dat probeert om alledaagse gedachten aan te passen aan de bovennatuurlijke wereld. 

Ook weten we dat geluid, licht en andere zintuiglijke ervaringen bovennatuurlijke ervaringen kunnen bevorderen. Als je ooit naar een genezingsdienst bent geweest, er is een reden waarom de dienst pas begint nadat men een lange tijd samen heeft gezongen. Bepaalde objecten, handelingen en omstandigheden helpen om bovennatuurlijke ervaringen op te roepen.

Wat kunnen we met de ideeën van Luhrmann? Nou, nogal wat.  

Als je gelovig bent biedt dit boek jou een kans om te reflecteren op je eigen geloofsleven en kan het zelfs als een handleiding gelezen worden die praktische tips geeft over hoe jij je geloof in God, welke God dit ook is, meer echt kunt laten zijn in je leven. Als scepticus biedt dit boek inzicht in de belevingswereld van gelovigen, waar ze tegenaan lopen en hoe een religieuze wereld in stand wordt gehouden.

Voor de religiewetenschapper biedt Luhrmann veel belangrijke theoretische concepten en antropologische data om op voort te bouwen. Om een klein voorbeeld te geven. Al tientallen jaren wordt er gediscussieerd over het nut van rituelen. Zo lijken veel rituelen ongelooflijk inefficiënt waardoor het niet duidelijk is wat voor doel ze dienen. Zorgen rituelen voor een versterkt gemeenschapsgevoel? Draagt het bij aan het welzijn van de gelovige? Ik denk dat Luhrmann zou voorstellen dat rituelen helpen om onzichtbare wezens blijvend als echt te ervaren. Door de diverse herhaalde handelingen worden goden keer op keer weer echt gemaakt voor de participanten.

Het boek van Luhrmann leidt ook weer naar nieuwe vragen. Want wat gebeurt er als het iemand gewoon niet lukt om een God echt voor hen te laten zijn? Denk bijvoorbeeld aan de ‘exvangelical’ beweging in Amerika. Veel van deze kerkverlaters waren enorm betrokken bij de religieuze bijeenkomsten, rituelen en andere activiteiten van hun vorige geloof. Desondanks benoemen veel van hen dat hun geloof in het bestaan van een bovennatuurlijke wereld toch kwijt is geraakt. Dit zou een interessant vervolgonderzoek zijn op Luhrmann’s beschrijving van hoe goden echt worden voor mensen.

Geef een reactie