In deze blogpost zal het alom bekende verhaal over de kruisiging van Christus in het licht van Carl Jungs complexpsychologie worden gebracht. Het tweeduizend jaar oude verhaal staat in het hart van de christelijke traditie. Al eeuwen lang heeft de theologie zich gebogen over de betekenis hiervan. Tegelijk hebben veel weldenkende mensen moeite met dit verhaal. Lichamen staan nou eenmaal niet op uit de dood, en dat doet af aan de waarheidsgetrouwheid van het verhaal. Onzin, volgens Jung. Zo’n analyse gaat voorbij aan de onderliggende betekenissen. Hij neemt een ander perspectief op het “overwinnen van de dood” en vindt daarmee diepe psychologische waarheden in het verhaal over de verrezen zoon van God.
Het onderbewuste en mythe
Voordat we Jungs perspectief op de kruisiging geven, moeten we ons eerst afvragen hoe mythe en psyche überhaupt verbonden zijn. Volgens Jung heeft dit alles te maken met de invloed van het onderbewuste op onze handelingen. Net zoals zijn collega Sigmund Freud bestuurde Jung deze onderbewuste regionen van de psyche. Zij concludeerden dat de mens uit een ingewikkeld web van psychische processen bestaat. Slechts een klein deel hiervan is toegankelijk voor het bewustzijn. Deze onderbewuste processen beïnvloeden het handelen van de mens en daarmee ook mythologische verhalen.
Voor Freud betekent dit dat we in mythe de onderdrukte verlangens van de auteur kunnen teruglezen. De versimpelde uitleg hiervan is dat Freud meent dat in het onderbewuste de obscure wensen liggen verscholen die het bewuste niet kan verdragen. De auteur ventileert deze onderdrukte wensen in de verhalen die hij schrijft. Door de verlangens symbolisch uit te voeren, worden ze alsnog vervuld. Jung was echter van mening dat Freud het onderbewuste te veel tot een container van onderdrukte seksuele wensen reduceerde.
Hij ziet in mythe een schouwspel van zogeheten psychische functionele eenheden. Deze noemt Jung archetypen. Archetypen zijn onderdeel van het collectieve onderbewuste. Het collectieve onderbewuste verwijst naar universeel gedeelde psychologische dynamieken en patronen. Het collectieve onderbewuste onderscheidt Jung van het persoonlijke bewuste. De functionele eenheden van het persoonlijke onderbewuste heten complexen. Een complex is een cluster van beelden en ideeën met een emotionele lading die waarnemingen en handelen beïnvloeden. Complexen uiten zich in dromen, fantasieën, spontane tekeningen en symbooltaal. Jung ziet complexen altijd in verbinding met een achterliggende archetype. Zo staat het vadercomplex bijvoorbeeld in relatie met de Koning als archetype.
In mythen krijgen de archetypen een stem doordat ze worden belichaamd als heksen, monsters, koningen en prinsessen. Maar niet alleen karakters, zoals de held, de rebel, en de dwaas, zijn archetypisch. Ook situaties of gebeurtenissen kunnen een archetypische aard hebben. Voorbeelden hiervan zijn de queeste, de initiatie, de ondergang en dood-wedergeboorte. Een archetype is dus een universeel patroon, maar kan nooit in haar universaliteit geuit worden. Zij worden altijd getekend door een specifieke context. Superman, Aragorn, Beowulf en Harry Potter, ze participeren alle vier in de archetype van de held, maar worden anders belichaamd. Deze vooronderstelling is cruciaal voor het Jungiaanse perspectief op de hedendaagse relevantie van mythe. Hoewel mythen particulair geuit worden, hebben zij altijd universele patronen die ons iets vertellen over wie wij zijn.
Dan rest ons nu de vraag: wat heeft de kruisiging dan precies te vertellen? Wat is de kruisiging als archetypisch evenement?
De kruisiging als archetypisch evenement
Het ego
Bij de kruisiging als archetypisch evenement zijn er twee psychische persoonlijkheden in het geding: het ego en het Zelf. In Aion: Onderzoeken in de fenomenologie van het Zelf, schrijft Jung dat het ego aan het kruis wordt genageld. Het ego wordt in Jungs complexpsychologie ook wel verbonden met het ‘ik’. “Het draagt ons bewuste besef van onze persoonlijke identiteit. Het ego kan content uit het onderbewuste onderdrukken, maar ook ophalen. Mits deze content niet wordt geblokkeerd door afweermechanismen én het een associatieve connectie heeft met het ego. Wanneer het ego niet langer op deze content reflecteert zal dit uit het bewustzijn verdwijnen. In Jungs lezing van de kruisiging worstelt het ego om tot een hoger bewustzijn te komen. Dit heet de individuatie.
Individuatie en het zelf
De individuatie staat voor het worden van een verenigd, geïntegreerd en unieke persoonlijkheid. Jung ziet dit als een voortdurend proces dat gedurende de hele levensloop gebeurt. Bij de individuatie wordt psychische content uit het onderbewuste, bewust gemaakt. Hierbij wordt het Zelf, een van de archetypen, verwezenlijkt.
Voor Jung is het Zelf transcendent. Dat wil zeggen dat het niet volledig wordt “omvat” door de psyche, maar daarbuiten ligt. Het Zelf is volgens Jung transcendent in Kantiaanse zin: Het is de aanduiding voor iets wat voorbij het ervaarbare en empirisch vaststelbare bewustzijn en zelfs voorbij het onderbewuste ligt. Het duidt aan wat onder het bewustzijn ligt, wat het bewustzijn draagt.
Het zelf representeert de eenwording van het bewuste en het onderbewuste in harmonie. Het verschil tussen het ‘ik’ en het ‘zelf’ is dat het ‘ik’ het centrum is van het bewustzijn en het ‘zelf’ het centrum van de totale persoonlijkheid als psychologische totaliteit. Echter is deze totaliteit nog onbekend. Wij kennen alleen het bewuste deel van onszelf, het bewuste ‘ik’.
Het ego, het zelf en de kruisiging
Jungs interpretatie van de kruisiging benadert het verhaal als een archetypisch drama waarin het ego en het zelf in confrontatie zijn. Deze confrontatie zal uiteindelijk leiden tot de ontwikkeling van het bewustzijn, ofwel individuatie. De misdadigers waartussen Christus wordt gekruisigd, worden meegenomen in Jungs interpretatie. Zij representeren tegenpolen die het huidige bewustzijn van het ego niet kan samenbrengen:
Dit [de kruisiging tussen de misdadigers] grote symbool vertelt ons dat de voortschrijdende ontwikkeling en differentiatie van het bewustzijn leidt tot een steeds dreigender besef van het conflict en niets minder inhoudt dan een kruisiging van het ego, zijn pijnlijke ophanging tussen onverzoenlijke tegenstellingen.
Carl Jung, Aion: Onderzoeken in de fenomenologie van het Zelf, 1979.
In Jungs lezing van de kruisiging worstelt het ego dus om tot een hoger bewustzijn te komen die de tegenpolen in samenhang kan brengen. Dit is het lijden (passion) van het ego. Het ego moet zichzelf eerst verliezen in een grotere dimensie en moet hiervoor zijn vrije wil opgeven. Het leed wordt hem aangedaan door het Zelf dat verlangt om geïncarneerd te worden. Dit is gelijk aan het lijden van Christus. In beide gevallen vindt er een incarnatie plaats. Op het menselijke niveau heet dit de individuatie:
Het drama van het archetypische leven van Christus beschrijft in symbolische beelden de gebeurtenissen in het bewuste leven [het leven van het ego] –en ook in het leven dat het bewustzijn overstijgt [het leven van het zelf] –van een man die is getransformeerd door zijn hogere bestemming.
Carl Jung, Psychologie and Religion: West and East, 1969.
Vanuit het Jungiaanse perspectief is de kruisiging niet een evenement ergens in het verleden waardoor men, verlost van zijn zonden, aan de hemelpoort mag verschijnen. De kruisiging staat voor gekruisigd worden als een psychische ervaring waarbij de mens verlicht wordt door het vergroten van het bewustzijn. Geen eenmalige gebeurtenis, maar een continu proces naar een hoger verstaan.