Er is een bekende passage uit Alzo sprak Zarathustra geschreven door Friedrich Nietzsche over de ‘predikers des doods’. Wanneer deze predikers geconfronteerd worden met ouderdom, lijden en de dood zeggen de predikers: ‘Kijk! Het leven is weerlegd!’. Maar, zegt Zarathustra, het zijn deze predikers die zijn weerlegd omdat ze maar naar één aspect van het bestaan kijken en niet naar het geheel waar ouderdom, lijden en de dood ook bij horen. Is het mogelijk om op een manier te leven waarin we ook het moeilijke, het pijnlijke en het beangstigende omarmen? Hoe vinden we daarvoor de moed? Dit is de grote vraag waar Paul Tillich mee worstelt in De moed om te zijn.

Paul Tillich (1886-1965) was een Duitse filosoof en theoloog die bekend staat om zijn denken op de rand van religie en atheïsme. Er zijn veel fascinerende kanten aan het leven van Tillich zoals zijn activisme in Duitsland namens het ‘religieus socialisme’, zijn betrokkenheid bij de Frankfurter Schule van o.a. Theodor Adorno en Max Horkheimer, en zijn rol als inspiratie figuur bij de Amerikaanse God-is-dood beweging

Een springende Paul Tillch

In 1952 bracht Tillich een boek uit die een grote impact op mij had toen ik het voor de eerste keer las. Dit was De moed om te zijn. Volgens Harvey Cox die het voorwoord voor de 3e editie van het boek schreef, is De moed om te zijn een autobiografisch portret van Tillich. In het boek doet Tillich een poging om ondanks zijn eigen angst voor de dood, betekenisloosheid en schuldgevoelens de moed te hebben om ja te zeggen tegen het leven en het zijn. Dit doet hij dan op filosofische wijze door concepten als moed, wanhoop en angst te traceren in de Westerse geschiedenis van de filosofie van Socrates tot Jean-Paul Sartre.

De vraag naar het zijn

Een van de centrale vragen in het denken van Tillich is de ontologische vraag, of de vraag naar het zijn: Wat betekent het voor een mens om te zijn? En hoe verhoudt dit zich tot het algemene zijn als de structuur, betekenis en doel van de totale realiteit? Dit klinkt als een abstracte vraag (en dat is het misschien ook) maar voor Tillich is deze vraag van levensbelang. De vraag ontstaat niet vanuit een filosofische nieuwsgierigheid maar vanuit ons alledaagse bestaan waarin we op pijnlijke manieren geconfronteerd worden met de mogelijkheid dat het zijn ophoudt te bestaan. Het niet-zijn ligt constant op de loer.

In dit leven waar wij in geworpen zijn, worden we geconfronteerd met het feit dat het leven eindig en beperkt is. Een ieder van ons kan niet ontkomen dat ons bestaan begrensd is. We weten dat we zullen ophouden met bestaan maar niet wanneer dit zal gebeuren, dit zou elk moment kunnen toeslaan. De mensen om ons heen die wij liefhebben sterven, soms verwacht en soms plotseling en soms zonder dat we afscheid hebben kunnen nemen. Al zijn de intenties goed, zelfs dan kwetsen we onverwachts een ander en dragen we bij aan structureel onrecht in de wereld. Ons leven wordt getekend door grenzen die we niet kunnen overstijgen. Dit bewustzijn dat het leven zo begrensd is roept de vraag op, wat betekent het nu om te zijn? En wat betekent het dat het zijn getekend is door soms pijnlijke grenzen?

Angst en het niet-zijn

Het bewustzijn dat het leven begrensd is, dat het niet-zijn altijd op de loer ligt, uit zich in angst:

“Angst is die toestand waarin een wezen zich bewust wordt van de mogelijkheid van zijn niet-zijn.”

De moed om te zijn, p. 42

Omdat het leven in essentie begrensd is, hoort deze angst bij het leven. Het is niet mogelijk om de een zonder de ander te hebben. Angst legt angstaanjagende maskers over alle mensen en dingen. Volgens Tillich zijn er drie soorten angst waar iedereen mee te maken krijgt.

De eerste is de angst voor de dood. Dit is de meest universele en fundamentele angst die onontkoombaar is. Zelfs wanneer er geen directe doodsbedreiging is, is deze angst er omdat het lot elk moment kan toeslaan. De tweede is de angst voor betekenisloosheid. Dit is de angst voor het verlies van een hoger doel die alle doeleinden zin en betekenis geeft. De derde is de angst voor verdoemenis. Wij zijn in staat om ethische normen te formuleren waarmee we onszelf en de rest van de wereld naar een betere plek brengen. Maar tegelijkertijd, hoe de normen ook worden geformuleerd, hebben we ook de macht om in strijd met die normen te handelen. Sterker nog, het leven wordt ook getekend door het constant in strijd handelen met normen en verwachtingen. Deze realiteit leidt tot de angst voor verdoemenis.

Volgens Tillich verschilt het per tijdsperiode en context welke angst dominant is, maar ze zijn altijd alle drie aanwezig. Zo was bijvoorbeeld in de middeleeuwen de angst voor verdoemenis dominant in Europa en in de 20ste eeuw de angst voor betekenisloosheid.

Omdat angst bij het leven hoort kan het niet verwijderd worden. De grenzen van het bestaan waarmee we worden geconfronteerd kunnen niet worden overstegen. Hierdoor ontstaat er een spanning tussen de wil om te zijn en de schijnbaar ondraaglijke last die het zijn met zich meebrengt. Hierop zijn een aantal reacties mogelijk.

Wanhoop

Ten eerste kan het leiden tot wanhoop: er lijkt geen uitweg te zijn. Dit kan een openlijk of verborgen verlangen in ons oproepen om niet te zijn. Dit leidt uiteraard naar de vraag naar suïcide zoals Albert Camus die bijvoorbeeld stelt in De mythe van Sisyphus maar ook naar manieren van leven, denken en handelen die proberen om het niet-zijn te vermijden door het zijn zelf te vermijden.

Een voorbeeld hiervan zijn manieren van leven die gefocust zijn op het hiernamaals. Door te zeggen dat we eeuwig leven en dat de dood enkel een brug is naar dat eeuwige leven kunnen we een manier vinden om ja te zeggen op dit leven. Maar… voor Tillich is dit slechts een halve vorm van ja zeggen op het leven omdat we dan niet bereid zijn om het leven en haar beperking inclusief de dood te omarmen. In plaats daarvan proberen we dan om ze te vermijden door ze te overstijgen. Dit is niet genoeg voor Tillich. Sterker nog, Tillich is zeer kritisch op vormen van religie die dit versterken. Tillich is op zoek naar iets anders.

De moed om te zijn

Er is volgens Tillich namelijk ook een andere manier om met de angst die bij het leven hoort om te gaan. Dit is de moed om te zijn. De moed om de zijn zegt ja op het leven in haar geheel door de angst voor het niet-zijn in zich op te nemen. De moed om te zijn houdt in dat we ja zeggen op het leven, inclusief haar angsten en grenzen. Moed is bevestiging, het jawoord desondanks het niet-zijn:

“De moed om te zijn is de ethische daad waarmee de mens zijn eigen bestaan bevestigt in weerwil van die elementen van zijn existentie die met zijn wezenlijke zelfbevestiging in strijd zijn.”

De moed om te zijn, p. 12

Dit is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. In realiteit drijven we constant tussen moed en wanhoop. De moed om te zijn is dan ook eerder een streven naar iets wat nooit volledig mogelijk is. Ook hierin zijn we begrensd. Maar toch, tegelijkertijd, vraagt de moed om te zijn ons om desalniettemin ja te zeggen. Hoe dit moet? Dit is wat we volgens Tillich niet kunnen leren uit een boek. De moed om te zijn is iets wat elk individu zelf moet vinden.